2.1 Inleiding
Hoofdstuk 2 van de Handreiking waterschapsverordening biedt inzicht in de juridische en digitale eisen die aan de waterschapsverordening worden gesteld en de verhouding tussen de waterschapsverordening en andere instrumenten, zowel van het waterschap zelf als van andere overheden. Naast een toelichting van de juridische aspecten zal dit hoofdstuk nader ingaan op de digitale eisen die gelden voor de aansluiting van de waterschapsverordening op het nieuwe Digitaal Stelsel Omgevingswet (hierna: DSO).
In paragraaf 2.2 staat de verhouding tussen de waterschapsverordening en de verschillende andere instrumenten van het waterschap centraal. De paragraaf begint met een beschrijving van de overgang van de keur en algemene regels van het waterschap naar de waterschapsverordening. Daarna komen de legger, het peilbesluit en het waterbeheerplan (straks: waterbeheerprogramma) aan bod. Tot slot bevat deze paragraaf een beschrijving van de andere verordeningen van het waterschap die naast de waterschapsverordening blijven bestaan, zoals legesverordeningen.
Paragraaf 2.3 is gewijd aan de instrumenten van andere overheden die relevant zijn voor de waterschapsverordening. Dit betreft de omgevingsvisie en het regionale waterprogramma van de provincie en instructieregels over de waterschapsverordening in de provinciale omgevingsverordening. Ook het Rijk heeft regels gesteld die van belang zijn voor de waterschapsverordening: procedurele regels in het Omgevingsbesluit, omgevingswaarden en instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving en algemene regels en vergunningplichten – met maatwerkmogelijkheden voor het waterschap – in het Besluit activiteiten leefomgeving. De paragraaf sluit af met een beschrijving van het gemeentelijke omgevingsplan en de raakvlakken tussen de waterschapsverordening en het omgevingsplan.
Daarna komen enkele specifieke onderwerpen aan bod. Paragraaf 2.4 gaat over instructieregels: regels van het Rijk of de provincie over de taken en bevoegdheden van andere overheden (waaronder het vaststellen van de waterschapsverordening). In paragraaf 2.5 staat de bevoegdheid van het waterschap om regels te stellen centraal: de autonome bevoegdheid versus de bevoegdheid in medebewind. Vervolgens wordt ingezoomd op de bruidsschat (paragraaf 2.6). Dat is de verzameling regels die nu op rijksniveau van kracht zijn, maar niet terugkomen in het nieuwe stelsel. Om geen juridisch gat te laten vallen, heeft het Rijk er voor gekozen om deze regels direct bij inwerkingtreding in iedere waterschapsverordening van rechtswege en ieder omgevingsplan in te voegen. Daarvoor is de naam "bruidsschat” bedacht.
In paragraaf 2.7 is een analyse opgenomen van het type regels dat in de waterschapsverordening kan worden opgenomen. Paragraaf 2.8 gaat over werkingsgebieden en beperkingengebieden, oftewel de geografische component van de waterschapsverordening. Daarna volgt paragraaf 2.9 over de afstemming van de waterschapsverordening met de regelgeving van provincies en gemeenten. Paragraaf 2.10beschrijft de procedurele aspecten van het vaststellen van de waterschapsverordening. Paragraaf 2.11 gaat in op de mogelijkheid tot delegatie van de regelgevende bevoegdheid aan het dagelijks bestuur. Het wijzigen van de waterschapsverordening (onder andere de actualisering van beperkingengebieden, in relatie tot de huidige legger) wordt behandeld in paragraaf 2.12. Paragraaf 2.13 bevat een uitgebreide beschrijving van de digitale standaarden voor de waterschapsverordening. Paragraaf 2.14 gaat in op het hanteren van begrippen binnen het waterdomein en de Aquo-standaard. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beknopte conclusie.